In 1566, ruim vier eeuwen geleden, was 's-Hertogenbosch een bijzonder onrustige stad. Zondag 21 juli werd de calvinistische predikant Cornelis Walraven door verschillende Bosschenaren naar een weiland in Engelen gebracht om daar te preken. vanaf 10 augustus preekte hij dichter bij de stad, op Deuteren. Men waagde het zelfs hem onder gewapend geleide binnen de stad te brengen, zonder dat het stadsbestuur ingreep, bang voor een oproer. Dat oproer kwam toch.
Op donderdag 22 augustus werd aan kerkmeester Jan van Lybergen verteld, dat twee dagen tevoren in Antwerpen, kloosters, beelden en altaren waren verwoest. Het stadsbestuur nam nog geen maatregelen; sommigen geloofden de berichten, anderen niet. Daags daarop zou het stadsbestuur erover vergaderen. Toen was het echter te laat. De vlam was al in de pan geslagen. Nadat de reiswagens uit Antwerpen gekomen waren, stroomde tegen vijf uur het ambachtsvolk de Sint-Jan binnen. Na het zingen van psalmen begon de vernieling. De Beeldenstorm binnen 's-Hertogenbosch was een feit. Na de Sint-Jan kwamen de kloosters en kapellen aan de beurt.
Dankzij de kroniek die een zuster van het klooster Mariënburg van 1566 tot 1575 bijhield, bezitten we gegevens over wat er in het klooster zoal vernield werd. Op vrijdagavond kwam de plunderende en vernielende bende vanuit het Minderbroedersklooster naar de Mariënburg. Eerst werden vernielingen aangericht in de kapel en werden tal van voorwerpen geroofd, zoals mantels. Vooral kruisbeelden moesten het ontgelden, ook boeken bleven niet gespaard. Vervolgens kwam het klooster zelf aan de beurt.
De zusters waren vanzelfsprekend doodsbang, hoewel men hen verzekerde, dat hen persoonlijk niets kwaads zou gebeuren. Men trachtte de plundering enigszins te beperken door drank en eten uit te delen (dat was ook in andere kloosters gebeurd), maar veel hielp het niet. De vrouwen droegen het eten het klooster uit (hetgeen ook iets zegt over de armoede waaronder de Bossche bevolking leed). Mèt het eten en drinken ook schotels, kannen, potten en alles wat zij nog meer vonden, zoals beddelakens en nieuw wollen laken en linnen uit de kamer van moeder-overste. Het was nog maar een eerste uitbarsting.
De tweede beeldenstorm, in oktober 1566, was veel ernstiger. Op 10 oktober barstte het geweld opnieuw los. Veel van wat tijdens de eerste beeldenstorm gespaard was gebleven, òf door het tijdig verstoppen van voorwerpen òf door het uitdelen van drank en voedsel, viel nu ten prooi aan brand en roof.
In de nacht van 10 op 11 oktober werden de zusterkloosters nog gespaard. 's Morgens echter werd de Mariënburg binnengevallen. De ruiten in de refter, de leesstoel en andere zaken die bij de eerste beeldenstorm waren overgebleven, werden nu vernield. Volgens de kroniekschrijfster werd het klooster echter niet geheel vernield dankzij „Gods graci” en aan de goede woorden en het eten en drinken dat de zusters verstrekten. „Want het was met hem al kermis en waren vrolijc en wel gedroncken”.
Het stadsbestuur leek machteloos en pas op 15 oktober werden maatregelen genomen om verdere vernieling te voorkomen. Het leek of de hervormde godsdienst gewonnen had.
|